Tim Beijer

. Interview, april 2018
.
. Canon Winsums Jodendom
.
.  item 1933
.

.
.
.

Leeuwenhart
.
Onze kennismaking dateert uit 2010. De voorbije ochtend in het dorpshuis van Baflo heeft dan diepe indruk gemaakt. De moeder van Tim Beijer zit al in de auto. Tim rijdt haar zo terug naar Harderwijk. Burgemeester Michels is terug naar het gemeentehuis in Winsum en de Bavvelder schooljeugd is op de fiets naar huis om een boterhammetje te eten. Het verhaal van Tims moeder, die in Baflo als ‘Ellie van Leeuwen’ de Tweede Wereldoorlog overleeft, klinkt nog na in onze oren. Ze was elf jaar toen ze voor het eerst naar Baflo kwam, nu is ze een eerbiedwaardige, oude dame. Die ochtend in het propvolle zaaltje van dorpshuis Agricola probeerden we om met elkaar terug te kijken in de tijd. Dat viel niet mee want de mensen die er uit eigen ervaring nog van wisten, waren op de vingers van één hand te tellen. Echt tot je door laten dringen dat ‘vrijheid een groot goed is’, daar heb je als toehoorder ook gewoon meer tijd voor nodig. Nog net voor vertrek richting Harderwijk schudden we elkaar de hand en wisselen adressen uit. Als ik acht jaar later in het koosjere museumcafé van het Joods Historisch Museum in Amsterdam tegenover Tim zit, proberen we ons eerst maar eens een voorstelling te maken van ‘Ellie’ toen ze nog gewoon Rachel Hart heette en met haar ouders en broertje in de Amsterdamse Transvaalbuurt woonde.

 

.
.

De wand met namen op een doorzichtige perspex achtergrond in de hal van het Joods Historisch Museum; klink voor vergroting.

De naam van Tims grootmoeder Marianne Hart-Victor z.l. staat in blauwe letters op het perspex; klik voor vergroting.

.
.
.
.
.
.
.
.
.

sjabbat

Wij zijn nu van Polak

De naam van mijn oma Marianne Hart-Victor, de moeder van mijn moeder, heb ik laten opnemen in de herinneringsmuur voor Shoah-slachtoffers in de hal van het museum, vertelt Tim. Ik ben later ook bij de onthulling geweest en als de gelegenheid zich voordoet ga ik er graag nog even kijken. Zelf ben ik na de oorlog geboren en mijn oma Hart heb ik nooit gekend. Eigenlijk zijn alle familieherinneringen aan die vooroorlogse jaren in Amsterdam vrijwel uitgewist. Van de familieleden van moederskant heeft negentig procent de oorlog niet overleefd, de oude Amsterdamse buurten waar ze woonden zijn vrijwel allemaal op de schop gegaan en foto’s zijn er nauwelijks.

Toch kan ik me wel een voorstelling maken van de kindertijd van mijn moeder in Amsterdam. Tussen de regels door vang je ongemerkt toch heel wat op. Religieus waren ze niet. Er werd wel Pesach gevierd, dan werden er matzes gegeten en op vrijdagavond als de sjabbat begon kwam de hele familie bij elkaar. De gebruiken waren er nog wel, maar in religieus opzicht stelde het weinig voor. Ze leefden los van rabbijnen en religie. Mijn moeder komt uit een socialistisch milieu, ze werkten bijna allemaal in de diamantindustrie. In de familie Hart waren er ook een paar sigarenmakers. Al die gezinnen leken ook op elkaar, hun verhalen zijn identiek. Aan het begin van de twintigste eeuw had de vader van mijn opa bij thuiskomst op een sjabbat-avond eens onderaan de trap naar boven geroepen: “Ra (van Rachel) doe de kaarsen maar uit, we zijn nu van Polak". Henri Polak was hun politieke voorman. Hij was vakbondsleider en stond aan de wieg van de SDAP, de Sociaal Democratische Arbeiders Partij; dáár geloofden ze in.

.
.

.

.
.
.
.
.
.
.
.
.
.

Esperantovlag

Dat zal hier nooit gebeuren

In de kringen van mijn grootouders en overgrootouders was eigenlijk iedereen socialist. Het ging daar allemaal om maatschappelijke vooruitgang. Aan religie deden ze niet meer. Politiek was hun nieuwe godsdienst. Toen mijn grootouders zelf twee kinderen hadden veranderde er veel in het politieke landschap. Mijn moeder is in 1932 geboren, een jaar voor Hitler aan de macht kwam. De dreiging die daarvan uitging, is in de familie wel gevoeld. Naast de krantenberichten over de situatie in Duitsland kwamen er bijvoorbeeld ook steeds meer Joodse vluchtelingen vanuit Duitsland naar Amsterdam. Dat leverde spanningen op en daar hadden ze het in de familie natuurlijk wel over met elkaar. Toch bleven ze hopen, zochten een ander houvast. Religie kon hen dat niet bieden. Ze probeerden zich steeds meer vast te klampen aan het grote geheel.

Er waren zelfs familieleden die de wereldtaal Esperanto spraken en lid waren van de Wereldbibliotheek. Toch nam niemand het initiatief om te vertrekken. Ze zeiden steevast: “Wat er nu in Duitsland gebeurt, dat zal hier in Nederland nooit gebeuren.” Achteraf gezien hebben ze ongelijk gehad. Oma Hart heeft de oorlog niet overleefd. Opa Hart en de broer van mijn moeder overleefden de oorlog door onder te duiken, net als mijn moeder. Ze heeft het na de oorlog niet gemakkelijk gehad, maar ze maakt het nu naar omstandigheden goed. Ze is 86 en woont nog op zichzelf. Wat kort geleden is gebeurd wil ze nog wel eens vergeten, maar echt alles uit die oorlogstijd en de jaren daarna weet ze nog steeds tot in detail te beschrijven.

Op zich is het wel vreemd dat geen van onze familieleden vóór de oorlog de stap heeft gezet om uit Nederland weg te gaan. Uit mijn familieonderzoek is namelijk wel duidelijk geworden dat mijn overgrootvader van moederskant in de Kaapse Tijd van Amsterdam naar Antwerpen is verhuisd en zich van daaruit in Londen heeft gevestigd. Hij is dan betrokken bij de inkoop van diamant en die handel kent een grote bloeiperiode als er in de zeventiger jaren van de 19e eeuw heel veel diamanten in Zuid-Afrika worden gevonden. Van oorsprong komt de Joodse familie van mijn moeder uit Oost-Europa, maar ik ben met mijn onderzoek niet verder terug in de tijd gekomen dan het midden van de 17e eeuw. Vanaf die tijd wonen de meesten toch vrijwel onafgebroken in Nederland, meestal in Amsterdam of Rotterdam. Al met al blijft het merkwaardig, dat ze in de twintigste eeuw niet besluiten om naar elders te vertrekken en de onheilstijding negeren.

familiefoto's

Een onderduikzusje in Baflo

In de onderduik mocht mijn moeder haar meisjesnaam ‘Rachel Hart’ niet meer gebruiken. Voortaan zou ze ‘Ellie van Leeuwen’ heten. De mensen van de ondergrondse verzetsorganisatie hadden haar een verhaaltje ingeprent dat haar ouders waren omgekomen bij het bombardement van Rotterdam. Daarom zou ze bij de familie Van der Laan in Baflo gaan wonen. Haar nieuwe onderduikouders zou ze ‘oom en tante’ noemen. Ze moest ook wat feiten over Rotterdam weten en ze mocht vooral niets over haar echte leven in Amsterdam vertellen. Dat is verwarrend voor een kind. Achteraf hoorde ze ook dat haar onderduikmoeder in Baflo haar haren na het wassen altijd heeft geblondeerd. Daar heeft ze zelf destijds niets van gemerkt. In Baflo wisten alleen haar onderduikouders en de onderwijzer hoe het echt zat. Later vertelde Rachel wel dat die ene onderwijzer haar ooit één keer ‘Leeuwenhart’ had genoemd, maar zelfs dat had hij eigenlijk niet mogen doen.

.

In de oorlog komt 'Ellie van Leeuwen uit Rotterdam' met de trein naar Baflo.

.

.
.

Voor mijn moeder is de tijd in Baflo een onuitwisbare periode in haar leven geworden. Wil, het dochtertje van de familie Van der Laan is altijd haar trouwe vriendin gebleven. Mijn moeder kwam in de oorlog als stadskind terecht in een veilige agrarische plattelandsomgeving, zo’n omgeving die deed denken aan de leesboekjes over ‘Ot en Sien’ of ‘Jaap en Gerdientje’. Dat bood haar veel geborgenheid en dat gevoel werd zeker ook versterkt door de gereformeerde achtergrond van het gezin Van der Laan. Wil, het dochtertje van de familie, was bijna net zo oud als mijn moeder. Ze werden dikke vriendinnen en gingen altijd samen naar school. Mijn moeder heeft zich daar in dat christelijke milieu heel erg thuis gevoeld. Ze leerde er ook wel over de bijbel, want dat was daar een normaal onderdeel van het dagelijks leven, maar het is haar nooit opgedrongen. Met een aantal Joodse kinderen die in christelijke gezinnen terecht kwamen, is dat anders gelopen. Daar hebben na de oorlog ook wel hele kwesties over gespeeld, maar daar heb ik mijn moeder nooit over gehoord. Toen de oorlog voorbij was is ze weer terug naar haar vader en broer in Amsterdam gegaan die, hoewel onder totaal andere omstandigheden, ook de oorlog hadden overleefd.

Het huis van 'oom en tante' van der Laan in Baflo.

Het huis van de familie Hart op een bovenverdieping in Amsterdam-Oost.

familiefoto's
.
.
.
.
.
.
.
.

.
.
.
.
.
.
.
.
.

rechtvaardigen...

Terug met een Gronings accent

Ik schets nou wel een heel positief beeld over die onderduikperiode in Baflo, maar het is ook goed mogelijk dat mijn moeder dat heeft geïdealiseerd omdat de terugkeer naar Amsterdam en de eerste tijd daarna zo vreselijk pijnlijk zijn geweest. In het huis waar ze voor de oorlog met haar ouders en broertje had gewoond, woonden inmiddels vreemde mensen en de moeder van mijn moeder had de oorlog niet overleefd. Naderhand bleek dat ook haar beide oma’s, tantes, neven, nichten etc., allemaal waren vermoord in Auschwitz of Sobibor. Achteraf gezien is het in Baflo natuurlijk ook veel minder veilig geweest dan mijn moeder destijds dacht. Zo was er in het huis van de onderduikfamilie een vluchtroute voor als er ‘verkeerde’ mensen in huis zouden komen. Mijn moeder kon dan via een gat in de muur naar de buren toe. Daar was een bakkerij. Ze heeft daar nooit gebruik van hoeven maken, maar ze wist er wel van. Aan het eind van de oorlog is er een inval in Baflo geweest omdat ‘ze’ naar haar op zoek waren, maar ‘ze’ zochten bij de buren en hebben haar niet gevonden. Bij die inval is trouwens wel iemand van de ondergrondse organisatie opgepakt en later naar een concentratiekamp afgevoerd (hij overleefde het kamp maar heeft zich bij de bevrijding letterlijk dood gegeten). Hoe dan ook, in werkelijkheid is dat ‘veilige huis’ in Baflo dus helemaal niet zo heel veilig geweest, maar dat heeft mijn moeder later waarschijnlijk liever willen vergeten.

Na de oorlog kwam moeder met een Gronings accent terug uit Baflo. Ze kan het nog steeds, Gronings praten, en daar is ze best een beetje trots op. Tijdens haar verhaal in Baflo in 2010 vertelde ze nog dat Groningers te pas en te onpas het woordje ‘ja’ gebruiken en bijvoorbeeld ‘dat is ja mooi’ zeggen in plaats van ‘dat is mooi’. Ze vertelde toen ook het verhaal over haar onderduikmoeder die ‘s avonds altijd voorlas uit de bijbel: “Eens ging zij mij een verhaal over het dochtertje van ‘Jaïrus’ vertellen en dat moest ik dan later aan haar terug vertellen. En wat vertelde ik de volgende dag? Tante heeft het over ‘Iris’ gehad. Nee, niet over ‘Iris’, zei tante. Ik zei: Jawel, maar dat kwam omdat ik aan het woordje ‘ja’ gewend was. Van Jaïrus had ik nog nooit gehoord, dus dacht ik gewoon ‘Iris’ en niet Ja-ïrus.” Komisch voorval, ze weet het allemaal nog precies. Kort na de oorlog is de familie Van der Laan vanuit Baflo naar Amsterdam verhuisd. Later heeft mijn moeder een Yad Vashem-onderscheiding voor ze aangevraagd. Die is tijdens een officiële ceremonie uitgereikt op de Israëlische ambassade in Den Haag. Daar ben ik ook bij aanwezig geweest.

foto's van baflo en
onderwijsproject 2010
.
.

.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.

.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.

Kunst om niet te vergeten (Han de Vries)

Kunst om niet te vergeten

In feite heeft mijn moeder na de oorlog nog maar kort in Amsterdam gewoond. Haar vader is er wel altijd blijven werken. Hij was handelsreiziger en reisde vanuit Utrecht op en neer, eigenlijk het hele land door. Mijn moeder is verpleegster geworden en ze is pas weer terug naar Amsterdam gegaan toen ze getrouwd was en mijn vader in 1958 voor zijn promotieonderzoek aan het VU Ziekenhuis ging werken. Later heeft hij zich als arts in Ermelo gevestigd, een overwegend christelijk dorp op de Veluwe. Daar, in die Nederlands Hervormde omgeving, is mijn moeder zich pas weer echt een beetje op haar gemak gaan voelen. Zelf had ik het daar ook erg naar mijn zin, maar onze ambivalente houding tegenover de religies is nooit meer verdwenen... je hoort nergens echt bij. De dagen rond 4 mei waren ook altijd problematisch in ons gezin. Mijn vader probeerde het altijd een beetje licht te houden. Hij vond het beter om maar niet teveel terug te kijken. Als kind wist je ook nooit echt wat je moest doen... praten... of juist niet praten...

Eens in de vier/vijf jaar gingen we met z’n allen naar Baflo. We gingen dan ook altijd naar het verzetsmonument bij de kerk. Die terugkerende autoritten met het hele gezin naar Baflo hoorden er bij ons gewoon bij. Dat is in onze familie een gezamenlijke herinnering geworden. Toch werd er verder thuis weinig over de oorlog en de omgekomen familie van mijn moeder gesproken. Mijn eigen familieonderzoek heeft wel gemaakt dat ik wat dat betreft dichter bij mijn moeder ben komen te staan. In het voorjaar van 2010 wilde de Historische Kring van Baflo in de bibliotheek een expositie inrichten over de oorlog en 65 jaar bevrijding. Ze wilde toen ook graag dat mijn moeder samen met de burgemeester als openingsritueel een lint zou doorknippen. Voorafgaand aan die opening heeft moeder die ochtend nog gesproken met leerlingen in de bovenbouw van het basisonderwijs. Natuurlijk is dat voor haar allemaal erg inspannend en emotioneel geweest. Ze heeft er vooraf ook wel erg tegenop gezien, maar achteraf is ze dan ook weer blij dat het allemaal goed is verlopen. Op een bepaalde manier heeft die dag in Baflo haar ook wel het gevoel gegeven dat ze zichzelf had overwonnen.

Anders dan verwacht heeft het herdenken rond 4 mei de afgelopen jaren maatschappelijk gezien eigenlijk steeds meer aandacht gekregen. Ook in het huis aan de Laing’s Nekstraat in Amsterdam, waar mijn moeder vóor de oorlog heeft gewoond, woont nu iemand die contact met mij heeft gezocht omdat ze de gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog in die buurt wil vastleggen. Ik kan haar niets uit eigen ervaring vertellen, maar ik kan haar toch wel een beetje verder helpen. Zo ken ik bijvoorbeeld het verhaal van het schuurtje achter het huis. In het begin van de oorlog verstopten ze zich daar wel in als er in de straat voor het huis iets bedreigends aan de hand was. Wonderlijk genoeg staat dat schuurtje er nu nog steeds. Op zich zijn dit natuurlijk wel de laatste jaren waarin er nog mensen leven die uit eigen ervaring over de oorlog kunnen vertellen. Wat dat betreft zal er de komende tijd veel gaan veranderen. Misschien krijgt kunst dan wel een grotere rol in de overdracht. In het Nationaal Holocaust Museum kun je de tentoonstelling Kunst om niet te vergeten bekijken. Anno 2018 is daar naoorlogswerk van 27 Joodse en niet-Joodse kunstenaars te zien uit de collectie van het Joods Historisch Museum (programma). Die kunstwerken vertellen verhalen, stellen vragen, laten bittere feiten zien of geven uitdrukking aan onuitsprekelijk verdriet. Zulk werk kan de komende jaren volgens mij belangrijker worden omdat het aanleiding geeft om het verhaal van de Tweede Wereldoorlog ook in de toekomst te blijven vertellen en uitleggen.

.
.

.home